-
1 steigen
steigen1 stijgen, klimmen ⇒ de hoogte ingaan; toenemen, rijzen♦voorbeelden:1 aufwärts steigen • omhooggaan, stijgenauf einen Baum steigen • in een boom klimmenauf einen Berg steigen • een berg bestijgen, beklimmenauf 20 Grad steigen • oplopen tot 20 gradenaufs Pferd steigen • het paard bestijgen, opzittenim Steigen sein • stijgende zijn, in stijgende lijn gaanein Geruch stieg ihm in die Nase • een geur drong, kwam in zijn neusum ein Prozent steigen • (met) één procent stijgenvom Turm steigen • van de toren naar beneden komenaus dem Auto steigen • uit de auto stappenin den Bus steigen • in de bus stappenin den Keller steigen • de kelder ingaan3 hier steigt eine Fete • hier wordt een fuif, feestje gehoudeneine Fete steigen lassen • een feestje bouwen -
2 in den Keller steigen
in den Keller steigen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский